Sunday, June 11, 2006

Van alles een beetje

Het begon allemaal zo stom. Het zien van wat foto's die een vriendin van me had getrokken. Het was genoeg om een aloude tredmolen in mijn hoofd weer in gang te zetten. Een eindeloze carrousel die mij zo nu en dan eens meesleept, en mij meestal weer compleet verhakkeld en al mijn illusies armer weer uitspuwt.

Momenteel zit ik nog vrolijk te draaien op één van die kutpaarden. Je kent ze wellicht: heel mooi, heel fijn gemaakt, heel vrolijk en eigenlijk ei zo na perfect. Ik zit op zo'n glimmend gelakt houten rotbeest, en ik ben verplicht de rit uit te zitten tot het einde. Zo hoort het namelijk. Of ik überhaupt zin had om op die carrousel te belanden doet niet terzake.

Ik draai dus rond, en ik kan alleen maar kijken naar de dingen die aan de rand van de carrousel staan. Het zijn allemaal bekende gezichten, de meeste van mensen waar ik immens veel om geef, voor wie ik enorm veel respect heb, maar ook anderen - mensen die mij niet kunnen luchten, en die ik ook liever kwijt dan rijk zou zijn. Ze hebben echter allemaal één ding gemeen. Ik benijd ze.

Bij ieder gezicht dat ik zie horen herinneringen, gevoelens en beelden. Soms zijn ze mooi, soms zijn het herinneringen die ik enorm koester. Maar daarvoor dient deze carrousel helaas niet. Hij is beter in het tonen van andere dingen. Talenten die ik dacht te hebben, maar niet heb. Mooie kenmerken die ik dacht te bezitten, maar niet bezit. Respect en liefde die ik dacht te krijgen, maar niet krijg. En al die gezichten doen het niet bewust. Ik haat ze niet, ik veracht ze niet. Ik ben alleen zo godverdomd jaloers op al die mensen rond me heen, die allemaal slagen in iets waar ik niet in slaag. Mensen die zelfzeker zijn, die talenten hebben. Mooie mensen, geliefde mensen, mensen met wie iedereen bevriend wil zijn. Mensen waar ik me aan vast klamp, en die dat godverdomme niet eens erg vinden ook, ookal belemmer ik ze.

Ik was tegen mijn achttiende ongeveer van de eerste, lange carrouselrit afgestapt, en amper vier jaar later zit ik er weer op. Ik word weer met mijn neus op mezelf geduwd, en het beeld staat me niet meer aan. Ik merk dat ik dingen over mezelf vergeten was, slechte dingen, lelijke dingen. Ik zag er sinds kort eentje opnieuw, en dat was genoeg. Nu zijn ze er allemaal weer, en ieder gezicht dat me passeert wijst me daar nog maar eens op. Het is een stomme, gemene waarheid, en ik kan verdomme niet leren ermee te leven.

Ik kan van alles een beetje, maar van niets genoeg. Ik beteken voor veel mensen een beetje, maar voor weinig genoeg. Ik wil alles tegelijk, maar ik slaag nergens in. En intussen draai ik maar verder, en zwaaien de mensen aan de kant naar me. Zij hebben tijd. Zij zijn al veilig. En ik moet blijven zitten, op dat stomme gelakte kutpaard, totdat er genoeg van hen vinden dat ik er af mag komen. De vraag is of ik zelfs maar het recht heb dat van hen te vragen.